Mijn opa, van vaders kant.
Jouw opa, zei een vriend, woonde in het riool.
Het riool, de Roggestraat, het Roggestraatje.
Ik vond het wel fijn in het riool bij opa.
Hondjes, zelfgemaakte natte cake,
en heel veel k’naries.
Op zolder, in grote kooien met overal stof, poep
en veertjes.
Opa tevreden op een bankje met mij.
Hij wilde vooruit in het leven.
Witte kanaries kweken en zelf leren vliegen.
Het leven begrijpen, dat wilde hij.
Ik leerde kijken door de ogen van mijn opa,
naar zijn leven, zijn gezin,
de kleur van zijn huis.
Donker, pluche met kleine patronen.
Even onbeduidend, beduimeld als zijn leven.
Ik ga opa omhoog kijken
en geef hem vleugels
om door het dakraampje te verdwijnen.
Waarheen is om het even, komt hij terug?
Dat zien we later wel.
OPA
Lieve witte vogels van mij
hoe doen jullie t toch,
tevreden zijn met ieder ei?
Ik wil meer
zal ik je zeggen
Dan eitjes leggen